1946: geboren op 'de Bolt'
Boerderij 'De Oosterbolt', Boltschestraat 3, 1954
Nelly Oostrik-Cornelissen werd 3 juni 1946 geboren op Boltsestraat nr 3, Escharen als eerste kind van Hermanus Hendricus (Herman) Cornelissen en Johanna Maria (Anna) Emons.
Mijn vader was in 1912 geboren in Escharen op de 'Schabbert ' (Cuijksesteeg) en is in 1918 met zijn ouders – Gerardus Cornelissen en Petronella van de Weem- naar de Bolt verhuisd.
Toen mijn vader naar school ging, was er een echte ‘schoolstrijd’. Boltsestraat 3 was gemeente Velp en mocht niet in Escharen naar school. Hoe het precies zat, weet ik niet maar het gevolg was dat hij bijna een jaar thuis is geweest en daarna in Grave naar de openbare jongensschool ging en zijn zus daar bij de zusters naar de meisjesschool.
Mijn moeder, Anna Emons, geboren in 1910, was een dochter van Theodorus Emons en Theodora Benkers die in Langenboom op de Hoge Steen woonden.
Ze trouwden vlak na de bevrijding in augustus 1945.
Wij woonden ‘over de Raam’ en soms had je dan toch het idee dat we een soort tweederangs boeren waren. De grote boeren woonden in en rond de dorpskern.
Toen ik in 1946 geboren werd, was alles nog ‘op de bon’. Mijn moeder vertelde dat meester Bongaards zorgde voor luiers en babykleertjes. Er volgden nog twee broertjes: Gerrie in 1948 en Theo in 1952.
Wij gingen in Escharen naar de lagere school. Op de fiets. Ik kreeg een nieuwe Gazelle met ‘klossen’ aan de trappers en in de winter ‘moffen’ aan het stuur.
Je kon op twee manieren: rechtsaf via de Hondsdijk of linksaf langs de Brouwketel.
In het begin moest ik linksaf en zorgde Trees van Sambeek dat ik veilig de Hogeweg over kwam.
nog van vooroorlogse kwaliteit
Als we in de winter niet konden fietsen door sneeuw of gevaarlijk bevroren karresporen, gingen we lopend en mochten overblijven. Boterhammen in een lege suikerzak en thee met melk en suiker in een beugelflesje mee. Overblijven mocht in het lokaal van meester Bongaards die thuis ging eten.
Ik denk dat de juffen - die ook overbleven - ons wel een beetje in de gaten hielden. Als de boterhammen op waren, mochten we ‘schooltje spelen’ waarbij de zesdeklasser de baas speelden. Of de jongens daaraan meededen of buiten speelden, kan ik me niet herinneren.
Het schooljaar begon in april (na Pasen?) en je moest voor 1 april zes zijn om aan de eerste klas te beginnen. Ik was dus al bijna zeven toen ik in 1953 naar school mocht en in dat jaar werd besloten dat het schooljaar op 1 september zou beginnen en je voor 1 oktober zes moest zijn. Zo deed ik ook nog eens drie maanden langer over de eerste klas waar ik bij de ‘groten’ hoorde.
In 1953 kwam ik bij juf de Valk in de klas. De zes leerjaren waren verdeeld over vier lokalen en leerkrachten. Juf van de Burgt (gaf aan alle klassen muziek), meester van Dinther en meester Bongaards hadden de andere klassen.
Toen mijn lievelingsjuf de Valk ging trouwen, kwam juf Nooijen.
De mooiste momenten: het voorlezen (gebeurt dat nog?) op het eind van de dag en lekker lang op zaterdag. In de derde klas ‘Knikkertje Lik’ en bij meester Bongaards de nieuwste Arendsoog en Pim Pandoer.
Er was ook een klasse-bibliotheekje met vrij-lees boeken voor als je klaar was met je werk. Het klassikale lezen was een ramp: wel mooie boeken maar je mocht niet vooruit lezen: je moest ‘bij blijven’. De Zandmannetjes en Saskia en Jeroen herinner ik me.
Voor de eerste communie moesten we oefenen in de kerk: knielen op de communiebank, ogen dicht en je tong uit steken. De pastoor kwam langs en duwde een sleutel op je tong.
Klassikaal biechten voor de eerste vrijdag van de maand. Toen ik in derde klas zat - weer bij juf de Valk – waren we niet stil genoeg geweest in de kerk en moesten we voor straf het gedicht ‘Het fluitketeltje’ van Annie MG Schmidt over schrijven. Ik vond dat heel oneerlijk: de hele klas straf voor iets wat een paar kinderen gedaan hadden. Maar het gedicht vond ik mooi en ken ik nog.
Bij de sacramentsprocessie (donderdag anderhalve week na Pinksteren) was ik strooi-bruidje. Thuis verknipten we papier, brachten het mee naar school waar het verzameld werd en in mandjes gedaan. We liepen voor de pastoor met monstrans en strooiden het op straat. Of we ook bloemen strooiden, weet ik niet meer.
Een missieweek in de advent kan ik me herinneren: veel naar de kerk met donderpreken en een grootse afsluitende mis met de harmonie erbij. Ik mocht een gebedje opzeggen en voelde me heel klein in die volle kerk met al dat lawaai.
Er was ook een neomist, van Schraven of van Spanjers? Samen met Hannie Peeters mocht ik een door meester Bongaards gemaakt gedicht opzeggen. Het was vooral een hulde aan de ouders meen ik me te herinneren.
Het vormsel gebeurde op een door-de-weekse-dag en daarna gingen we gewoon naar school in mijn herinnering. De plechtige communie werd voorafgegaan door een soort driedaagse retraite die werd geleid door kapelaan van den Hurk (de latere bouwpastoor in Grave die ik daar als godsdienstleraar op de ulo weer tegen kwam). We ‘mediteerden’ in het lange gras van het grasveld bij school.
.
Er was nog een kapelaan die ik me herinner: Hein Leemereize. Hij kwam bij alle mensen thuis afscheid nemen voordat hij naar de missie in Chili vertrok.
Toevallig kwam ik hem weer tegen op de scholen-gemeenschap Marianum in Lichtenvoorde toen hij daar met de VUT ging als godsdienstleraar.
We hadden het even over Escharen. “De mooiste jaren van zijn leven,” zoals hij zei.
Maar één ding had hij altijd erg gevonden. Als er een jongetje gedoopt werd, zei de vader vaak dat hij er weer een ‘knechtje’ bij had en zo mocht je een kind toch niet beschouwen. Ik was heel verbaasd want ik beschouwde dat altijd als een koosnaampje.
Hij was in Chili getrouwd en woonde met zijn vrouw en twee kinderen in Lichtenvoorde. Een van de kinderen is jong overleden en hijzelf ook een aantal jaren geleden.
Bij van Raaij hadden we een diepvries la. Na de slacht ging het meeste vlees daar in. De pastoor had er ook een kluis en liet regelmatig na de preek weten dat de bodem weer in zicht was.
Als er bij ons geslacht was, mocht ik de pastoor en meester Bongaards altijd ‘een stukje van de slacht’ brengen. Je mocht dan binnen komen en kreeg een reep chocolade.
Er was ook een soort parochiebibliotheek bij van Raaij, achter een gordijn. Na de hoogmis kon je daar een boek lenen. Voor een dubbeltje? En dat las je dezelfde dag nog uit.
En Sinterklaas kwam in de zaal bij van Raaij en daar gingen we met de hele school naar toe. Er werd gezongen en sommige kinderen mochten/moesten bij Sinterklaas komen.
Het gedeelte rechts van de kruidenierswinkel van v.d. Hoogen werd als een schatkamer van Sinterklaas ingericht. Na school mocht je daar doorheen lopen en kijken wat Sinterklaas allemaal had meegebracht. En dan je verlanglijstje maken…. en op 6 december had je vrij om met de cadeautjes te spelen.
Eén keer kwam de goedheiligman op de kazerne. Met een militaire vrachtauto werden we van school opgehaald en terug gebracht. Een enorme zaal met een massa kinderen en heel in de verte Sinterklaas en door de zaal overal zwarte pieten.
In 1966 was ik wat laat voor de Hoogmis en fietste vanaf de Zanddijk linksaf richting kerk. In de verte kwam een auto aan maar ik dacht er nog wel voor langs te kunnen, trapte hard door en belandde op de motorkap en daarna op straat. Mensen er omheen. Ik werd opgeraapt en bij Opsteegh in het oude gemeentehuis op tafel gelegd. Corrie Bardoel was toen al onderwijzeres en had een EHBO-diploma.
Zij vertelde dat ze mij moesten laten liggen tot de ambulance kwam. Mijn vader werd uit de kerk gehaald en ging mee naar het Canisiusziekenhuis in Nijmegen. Linker sleutelbeen gebroken.
Met een worstverband om deed ik de dinsdag erna schriftelijk examen voor onderwijzeres… en slaagde.
Nelly Oostrik- Cornelissen, Borculo, augustus 2015.